Het is een bekend feit dat bij vele grassen op de plaats eener bloem of van eenige bloemen soms kleine plantjes worden voortgebracht, die voorzien zijn van een vegetatiepunt en van wortelvormend vermogen en dan ook gemakkelijk tot een gewone plant kunnen worden, wanneer men • ze op geschikte wijze in aarde plaatst. Het best bekend is, zooals wij zoo straks nog nader zien zullen, het verschijnsel voor enkele in ons land zeldzame of in het geheel niet voorkomende P o a-soorten, maar bijM a s t e r s1) vindt men tal van andere grassen opgegeven, die het ook, hoewel minder dikwijls, vertoonen. B.v. bij de volgende: Lolium perenne, Dactylis glomerata, Alopecurus pratensis, Poa annua, trivialis en pratensis, Festuca ovina, Glyceria fluitans en aquatica, Aira caespitosa, Holcus mollis enz.