Ongeveer tien jaren geleden is door Prof. W. F. R. S u r i ngar in den botanischen tuin te Leiden een Sisymbrium Alliaria waargenomen met doorgegroeide bloeias waaraan bloemen, die in menig opzicht van den normalen vorm afwijken. Genoemde monstruositeit vertoont bizonder duidelijke phyllodie van de carpellen en eitjes. Prof. Su r in ga r beschrijft haar als volgt: *) „Tous les rameaux de cette plante monstrueuse ont fourni une grappe de fleurs et de fruits de force et de nombre ordinaires. | Mais au bout de chacune de ces grappes et en prolongement de celle-ci, se présente une nouvelle grappe, portant des fleurs plus ou moins changées. D’abord ces fleurs présentent une virescence trés marquée: le calice a peu changé; les pétales sont verft, plus ou moins pétiolés, et prennent a la fin la forme de petites feuilles, ressemblant par leur figure et la denticulation des bords aux feuilles ordinaires. Les étamines ne sont pas changées, ni diminuées en nombre, a moins qu’il n’en avorte sous 1’influence de rameaux latéraux qui se ferment au milieu d’elles dans la fleur. Le pistil a subi nn changement des plus remarquables. II se présente stipité, puis trés élargi dans sa partie supérieure. On croirait deux feuilles appliquées 1’une contre 1’autre par leurs faces supérieures réunies par les bords et pourvues chacune d’une forte nervure médiane. Ce sont, en vérité, les carpelles devenus foliacés, mais les nervures médianes sont faibles et se trouvent sur les cótés du fruit aplati: les fortes nervures sur les faces sont les nervures suturales, correspondant avec la place du placenta et la fausse cloison a 1’intérieur. Le fruit, presque quadrangulaire è, 1’état normal, est done devenu comprimé par les cótés. La cloison peut être absente ou présente; dans quelques fruits plus petits et gonflés également vers tous les cótés, qui se formaient plus tard, dans notre exemple, sur des rameaux plus jeunes, et commenijant a fleurir lorsque les autres avaient déjè, müri leurs fruits, la cloison, d’ordinaire, avait disparu complètement.’’ De hierboven beschreven abnormaliteiten kunnen, in hoofdzaak, aan de figuren 1, 2, 3 en 4 worden waargenomen. Talrijke, meer of minder in de lengte uitgerekte, bladachtige organen staan op de placenta’s ingeplant, ze zijn op alle mogelijke wijzen gekromd en door elkander gegroeid, tengevolge van de weinige ruimte, die hun door de carpellen gelaten wordt. Zijn de carpellen aan hun top of zijdelings opengebarsten dan groeien de bladachtige organen gewoonlijk door de opening naar buiten en nemen een gestrekten vorm aan. (Pig. 2 en 4.) Het laat geen twijfel over of deze bladachtige organen moeten als vervormde eitjes beschouwd worden en, daar de hoeveelheid doorgegroeide en vergroende ovaria, welke mij ter onderzoeking waren afgestaan, buitengemeen groot was, koesterde ik de hoop, dat het mij misschien gelukken zoude, een nieuw argument te vinden ter bevestiging van de meening dat het plantenei een bladachtig orgaan is. Na het lezen toch van de mij toegankelijke literatuur over de morphologische natuur van het plantenei, was ik tot de overtuiging gekomen dat de opvatting van Celakovsky l) het best met de waargenomen verschijnselen in overeenstemming is en dat de meening als zoude het ei, in zijn geheel of gedeeltelijk, als knop moeten beschouwd worden niet meer is vol te houden, tenzij nieuwe en vooral talrijke waarnemingen de knop-natuur boven allen twijfel mochten verheffen.