M. H. Ik wenschte een woord van herinnering te spreken aan één onzer botanisten die ons dezer dagen ontvallen is, ik bedoel Justus Karl Hasskarl, wiens portret ik ter bezichtiging voor de leden hier heb medegebracht. Het zal u zeker niet verwonderen dat ik hem tot onze botanisten reken. Hasskarl heeft toch het werkzaamste deel van zijn leven in Nederlandschen dienst doorgebracht, sprak het Nederlandsch zeer goed, publiceerde in het Nederlandsch en daar hij tweemaal met eene Hollandsche vrouw getrouwd was, waren de gebruiken en gewoonten in zijn huis, waar ook Hollandsch gesproken werd, geheel en al overeenkomstig de onze. Op de grens van Duitschland en ons land, te Kleef, vormde hij met zijne echtgenoote ook langen tijd het middelpunt van een kring Hollanders. Heeft hij zijn beroemdheid vooral te danken aan hetgeen hij deed in het belang van de Kinacultuur op Java, zijn reis naar de binnenlanden van Peru van 1852 tot 1854, niet minder verdient zijn naam in eere gehouden te worden wegens het belangrijke van zijn botanische werken. Pet is over deze dat ik een enkel woord wensch te zeggen, al is het ook mijne bedoeling niet eene volledige lijst daarvan op deze plaats te geven. Reeds voor het jaar 1837, toen Hasskarl op Java kwam, had hij eenige opstellen in verschillende tijdschriften geplaatst, doch in het zestal jaren aldaar doorgebracht werden een buitengewoon groot aantal gegevens hoofdzakelijk over de Indische Flora door hem verzameld en de resultaten daarvan gedurende dit tijdsverloop of kort daarna snel na elkander uitgegeven. De voornaamste daarvan was de Catalogus van ’s Lands Plantentuin, waarin 2885 soorten werden opgenoemd, waarbij een 150-tal nieuwe. Wanneer we weten dat het manuscript hiertoe in 2 jaar moet gereed gemaakt zijn, kunnen we zijn verbazende werkzaamheid beoordeelen. Een tweede werk van denzelfden schrijver, dat in 1848 verscheen, Plantae Javanicae rariores, is vooral van beteekenis om de uitstekende en uitvoerige beschrijvingen van de bijna 400 meer of minder zeldzame Javaansche planten. In deze werden ook anatomische en biologische bijzonderheden gemeld, iets wat in dien tijd, vooral toen korte diagnosen regel waren, volstrekt niet noodig werd geoordeeld, doch thans voor een volledige kennis eener plant van het hoogste belang wordt geacht. Naar versch en levend materiaal beschreven hebben deze aanteekeningen groote waarde. Van niet minder beteekenis was Hasskarl’s sleutel op Bumphius Herbarium Amboinense, waardoor het gebruik van het beroemde werk van den vader der Indische Botanie in zoo hooge mate gemakkelijk wordt gemaakt. Het laatste werk dat ik noemen wil, is zijn bewerking van de Commelynaceae. Deze is niet naar versch materiaal doch met een rijk en volledig vergelijkingsmateriaal samengesteld, nadat hij langen tijd in die familie had gewerkt. Ook worden de resultaten van zijn arbeid door latere bewerkers der familie met waardeering gemeld. Verschillende redenen vooral ook de veranderingen in de nomenclatuur van verscheidene families na de uitgave van monographische bewerkingen in den Prodromus of na het verschijnen van Bentham en Hooker’s Genera Plantarum zijn oorzaak geweest dat vele van de door hem gegeven namen niet zijn behouden gebleven ; de inhoud van zijn werken is echter overgenomen in Miquel’s Flora, zoodat wij nog steeds gebruik maken van de resultaten van Hasskarl’s arbeid op botanisch gebied.