De voor ons liggende plant werd in Mei van het vorige j aar door Mejuffrouw M ich e 1 s e n, leerares aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes te Leiden, te Oudshoorn bij Alphen op eene excursie met hare leerlingen gevonden. Daar de kenmerken der plant met die van geen der inlandsche geslachten overeenkwam was er alle grond hier een vluchteling of aankomeling te vermoeden. Bij onderzoek bleek dat juist te zijn, daar zij behoorde tot het Amerikaansche Boraginaceën geslacht Amsinckia Lehm. Dit geslacht werd in de zaadlijst van den Botanischen Tuin te Hamburg het eerst genoemd in 1831 naar een exemplaar van onbekende afkomst. Later zijn er planten van hetzelfde geslacht beschreven uit Chili en Mexico en bleek ook dat de eerstgenoemde soort, A. lycopsoides Lehm., waartoe ook ons exemplaar behoort uit Californie afkomstig moet zijn. Eenige soorten hebben zich sporadisch in Europa vertoond, n.l. A. angustifolia Lehm. en A. intermedia Lehm. In DC Prodr. X. p. 117 vindt men behalve deze A. Mexicana Mart. et Gal. en A. spectabilis Fisch. et Mey., A. Douglasiana ADC en A. vernicosa Hook, et Arn. Hierbij worden door Asa Gray in Flora of North America I. p. 198 nog gevoegd A. tesselata A. Gray en A. e c h i n a t a A. Gray, terwijl hij eenige andere als synoniemen weer intrekt. Merkwaardig is het de synoniemen van Asa Gray na te gaan omdat er uit blijkt dat behalve aan de origineele plant de naam van A. lycopsoides gegeven werd aan A. intermedia Lehm., A. tesselata A. Gray en A. lycopsoides var. b r a et e o s a A. Gray. En zoo zou ook ik groote kans hebben om een verkeerde plant als die soort te beschouwen, vooral omdat voor België en Frankrijk A. angustifolia wordt opgegeven. Toch meen ik dat wij niet deze maar de eerstgenoemde soort vóór ons hebben. Voor ik evenwel de soortsquaestie behandel geef ik de beschrijving van bet geslacht daar ook hierin het een en ander voorkomt waarover de verschillende auteurs het niet ééns zijn: Kelk 5-deelig. Bloemkroon trompetvormig, met behaarde of onbehaarde, in den knop geplooide doch geen schubben bevattende keel, met nauwe buis, die meestal langer is dan de lobben. Meeldraden in het onderst gedeelte van de buis ingeplant; helmdraden kort draadvormig; helmknoppen lijnvormig langwerpig, in het midden der achterzijde bevestigd, stomp en langer dan de helmdraden. Eierstok 4-lobbig, stijl lang en dun, binnen de bloem besloten ; stempel knopvormig min of meer 2-lobbig. Nootjes 4, eivormig-versmald, min of meer driekantig, aan de buikzijde van de basis vastgehecht en tot voorbij het midden vergroeid met een vleezige as, die den stijl draagt. Zaad in het midden van de buikzijde bevestigd; kiemworteltje naar boven gericht; zaadlobben omgekeerd eivormig, veel langer dan het kiemworteltje, tweedeel!g. Éénjarige, stijfharige kruiden met afwisselende, gave bladeren. Bloemen in trosvormige aren met of zonder schutbladen. Bloemkroon geel, meestal langer dan de kelk.