Uit een onderzoek aan het in de Nederlandse musea aanwezige balgenmateriaal van de Noordse Stormvogel (Fulmarus glacialis) kwam een aantal interessante aspecten naar voren (van Franeker 1979). Daar dit balgenmateriaal echter nauwelijks geschikt was voor gefundeerde conclusies werd aan de Nederlandse stookolie-slachtoffer-tellers een verzoek tot medewerking gestuurd (van Franeker & Camphuysen 1980) . Daarin werd verzocht om zoveel mogelijk van de gevonden Noordse Stormvogels op te sturen naar het Instituut voor Taxonomische Zoölogie (ITZ). Daarmee werd beoogd om op de volgende vragen een antwoord te vinden: – Hoe algemeen is de Noordse Stormvogel voor onze kust en is er seizoensvariatie in zijn voorkomen? – Wat is de herkomst van deze vogels; welk deel behoort tot de arctische ondersoort F.g.glacialis; is er seizoensvariatie in diens voorkomen en betreft het dan voornamelijk jonge zwervende exemplaren? – Bestaat er in het voorjaar een zwaar overwicht aan vrouwtjes? – Wat zijn de belangrijkste doodsoorzaken? – Hoe verloopt de rui? (- daarnaast bied een grote hoeveelheid dood materiaal een goede mogelijkheid tot een soort ‘inventarisatie’ van de variatie in kenmerken bij deze vogel)