Verdeeld over 73 bezoeken in de winter van 1994/95 zijn ganzen geteld in een gebied van c. 9000 ha (waarvan 4000 ha minder intensief onderzocht). De tellingen zijn uitgevoerd tussen 4 november en 11 maart. Ook de resultaten van de voorgaande winter (reeds besproken in Drentse Vogels 7) zijn in de rapportage verwerkt. De methode is een combinatie van gebiedstellingen en slaapplaatstellingen. In 1994/95 bereikte de Toendra-rietgans het seizoensmaximum op 6 januari (6500 ex.), aan het eind van een vorstperiode. Taiga-rietganzen waren schaars: maximaal 6 ex. op 28 januari. Van de Kolgans zijn tot 100 ex. geteld. Brandganzen waren incidenteel aanwezig, met als bijzonderheid (voor deze regio) 325 overtrekkende vogels op 2 april 1995. Verder waargenomen zijn Grauwe gans (max. 24), Kleine Rietgans (max. 7) en Dwerggans (tot 4 ex, op diverse data in februari en maart). Het verslag wordt gecompleteerd met informatie over de dagindeling van de ganzen, rietganzen met halsbanden en verstoring/predatie van rietganzen door de vos (op de slaapplaats tijdens vorstperiodes). Het rapport maakt goed duidelijk dat er ook tussen de officiële teldata van de Ganzen- en Zwanenwerkgroep in, veel valt te ontdekken op zo’n ganzenpleisterplaats.