Alle determineertabellen werken goed als je al heel veel weet, maar welke aanpak levert het meeste op wanneer je nog niet veel kennis hebt? Een misschien wel onoplosbaar probleem bij het maken van een tabel is hoe je die voor beginners én gevorderden bruikbaar maakt. Op de studiedag heb ik mijn praatje opgehangen aan de punten die wij als leidraad hebben gebruikt: 1 Zoek kenmerken die zo onderscheidend mogelijk zijn. 2 Zoek kenmerken die zo duidelijk mogelijk zichtbaar zijn. 3 Uit die twee punten volgt dat we in de tabel geen rekening houden met taxonomie, met verwantschap dus. 4 Ook behandelen we en niet tegelijk, als daar aanleiding voor is. 5 Voorzie mogelijke determineerfouten en vang die in de tabel op door via verschillende wegen tot de juiste naam te kunnen komen. 6 Om de moeilijkheidsgraad van de tabel te verminderen is het goed als de meest voorkomende soorten steeds eerst aan bod komen. 7 Een bijkomend puntje is dat het geen kwaad kan als de tabel aanzet tot systematisch waarnemen. Nogal wat haken en ogen aan deze punten heb ik op de libellenstudiedag de revue laten passeren, maar nu noem ik er slechts een paar. Een van de nadelen van het niet gelijk behandelen van en zit in dat je de niet-uitgekleurde mm in de tabel een plaats moet weten te geven — geen sinecure. Iets anders is het grappige, of misschien juist treurige, feit dat wat de ene auteur een goed kenmerk van Aeshna subarctica vindt, op de foto bij een ander niet aanwezig is, En als krent uit de pap noemde ik het volgende. In een Engels boekje dat niet vrij van blunders is, stond als verschil tussen Leucorrhinia dubia en L. rubicunda de kleur van de voorrandader/costa. Bij controle in het veld bleek het een fantastisch kenmerk te zijn. Jong of oud, man of vrouw, steeds is het onderscheid tussen genoemde soorten duidelijk. Tot mijn verrassing bleek ditzelfde kenmerk ook bij een in onze streken zeldzaam soortenpaar aanwezig te zijn. Geen enkele tabel vermeldt dat Cordulegaster boltonii i een duidelijk gele voorrandader heeft, waar C. bidentatus dat niet heeft. In zuid-Frankrijk bleek de voorrandader het enige makkelijke kenmerk te zijn voor het op afstand determineren van de daar nogal variabele soorten. Dit kenmerk is dus én onderscheidend én van afstand zichtbaar én bij zowel als bij duidelijk én het voorkomt moeilijkheden in gevallen dat bij C. boltonii de achterlijfstekening gereduceerd is. En het brengt je ook nog op de interessante vraag of die ader misschien iets is wat de libellen zelf gebruiken bij het herkennen van elkaar. Als slot van het praatje stelde ik de vraag wat ieder nu eigenlijk als ideale tabel ziet. De discussie daarover vond ik heel interessant, al moet de eerste conclusie zijn dat het onmogelijk is al die idealen tegelijk te verwezenlijken, in ieder geval niet in een handzaam werkje. De wet van behoud van ellende voor tabellenmakersters dus: de handigheid van de tabel en de betrouwbaarheid zijn omgekeerd evenredig aan elkaar. Een tabel maken van volledig uitgekleurde, niet-verouderde libellen die niet aan variabiliteit lijden is geen enkel probleem. Maar de werkelijkheid stoort zich niet aan ons.