De afgelopen zomer is dan voor het eerst in West-Europa een boek uitgekomen dat alleen gaat over de determinatie van libellelarven en waarin alle libellesoorten van Nederland zijn opgenomen. Weliswaar moet hierbij worden aangetekend dat de schrijvers van het huidige boek niet zeker weten of het boek —gezien mogelijke geografische variatie— voor determinatie van libellelarven in Nederland kan worden gebruikt. Gezien het feit dat het boek wel geldig is voor België en Noord-Duitsland is de kans echter zeer groot dat de meeste in dit boek genoemde kenmerken ook op de Nederlandse libellelarven van toepassing zullen zijn. Het eerste deel van het boek begint met aanwijzingen hoe het boek het best gebruikt kan worden. Voor een belangrijk deel van de in het boek gebruikte kenmerken wordt bijvoorbeeld het gebruikt van een binoculair sterk aangeraden. Dit wordt gevolgt door een beschrijving van het uiterlijk van libellenlarven en een uitgebreide lijst van termen die in het boek gebruikt worden. Verder wordt een hoofdstuk gewijd aan het leven van de libellelarf, evenals aan het verzamelen en bewaren van de larvehuidjes. Daarbij wordt opgemerkt dat larvehuidjes bruikbaar bewijsmateriaal kunnen zijn voor het ter plaatse voortplanten van soorten; met als belangrijk voordeel dat er daarvoor geen dieren hoeven te worden gevangen of gedood. Het eerste deel wordt besloten met een hoofdstuk over enkele vraagstukken met betrekking tot de nomenclatuur. Daarin motiveren de auteurs, op grond van argumenten met betrekking tot de morfologie van de larven, waarom voor enkele soorten andere dan de meest gebruikelijke wetenschappelijke namen gebruikt worden. Een van de radicaalste stellingen is dat de er geen grenzen (zouden) bestaan tussen de genera Erythromma en Cercion. Volgens de auteurs dient daarom dat laatste genus te komen vervallen, waardoor Cercion lindenii dan Erythromma lindenii gaat heten. De toekomst zal moeten uitwijzen of deze suggestie gesubstantieerd zal kunnen worden.