Tussen 3 september en 30 oktober 1977 werd in Kullen (Zuid-Zweden, zie figuur 1.) dagelijks zeetrek geteld vanaf zonsopkomst tot minstens drie uur daarna. Ook werd nog op enkele dagen in november waargenomen. Grauwe Pijlstormvogels en Jan van Genten werden vooral half september en begin oktober gezien (maximaal respectievelijk 20 en 150 op een dag), terwijl Noordse Stormvogels en Drieteenraeeuwen hun maxima (respectievelijk 35 en 1250 op een dag) in november bereikten. Het voorkomen van deze pelagische vogels voor de kust van het Kattegatt gaat gepaard met frontpassages en harde wind uit richtingen tussen ZW en WNW. Deze omstandigheden deden zich in het najaar van 1977 bij diverse gelegenheden voor. Wat betreft de leeftijden van de waargenomen Jan van Genten kan nog opgemerkt worden dat het percentage adulte vogels van 20% tussen 6 en 22 september, via 37% tussen 29 september en 7 oktober steeg tot 86% na 15 oktober. Eerstejaars vogels werden vrijwel helemaal niet gezien, zodat het aandeel 2-4 jaar oude vogels het omgekeerde beeld vertoonde.