Eind februari dit jaar maakte Rijkswaterstaat enkele cijfers bekend over olievervuiling op de Noordzee en de veroorzakers ervan. Dit gebeurde ter gelegenheid van een internationaal congres over olievervuiling te Amsterdam, georganiseerd door TNO. Door middel van lozingen en onopzettelijke verliezen zou jaarlijks zo’n 70 000 ton olie in de Noordzee verzeld raken, terwijl bovendien de meeste ongelukken niet door de oliemaatschappijen gemeld zouden worden. De totale hoeveelheid in zee komende olie ligt volgens Rijkswaterstaat 70 maal hoger dan wat de exploiterende oliemaatschappijen zelf beweren. Hiermee zijn de offshore mijnbouw activiteiten inderdaad, zoals ook al in het in 1985 gepubliceerde Waterkwaliteitsplan Noordzee voorspeld werd, uitgegroeid tot de voornaamste olievervuilers in het Noordzeegebied. Dat deze ontwikkeling reeds toen te voorzien was, is vooral toe te schrijven aan de groei van het aantal exploiterende platforms op de Noordzee. Zo blijkt ook inderdaad de vervuiling het ernstigst te zijn in de Noorse en Britse delen van het Continentaal Plat, waar 38 van de 43 olieproductieplatforms gesitueerd zijn. De oliemaatschappijen hebben zeer verontwaardigd gereageerd op de bekendmakingen van Rijkswaterstaat. Met klem ontkennen zij, dat de opzettelijke verliezen zo groot zijn. Economisch zou dit immers niet verantwoord zijn. Bovendien beweren ze dat de frequentie van onopzettelijke olieverliezen zeer gering is en dat wel degelijk alle ongelukken worden gemeld. Rijkswaterstaat wordt een ”ondeugdelijke methode van onderzoek” verweten.