Sinds 1984 hebben meer en meer zeevogelsoorten op de Shetland Eilanden problemen gekregen bij de jongenproductie. De voornaamste oorzaak is de onvoldoende beschikbaarheid van zandspiering Ammodytes marines, het voornaamste voedsel van deze soorten in de zomer. In dit artikel een bespreking van de broedresultaten in 1989, in vergelijking met de tegenvallende resultaten in eerdere jaren. Over het geheel genomen viel het broedsucces van soorten die in 1988 al slechte resultaten boekten ook in 1989 tegen, maar er was een aanzienlijke variatie van plaats tot plaats, vermoedelijk als gevolg van verschillen in de beschikbaarheid van voedsel. Bij de Noordse Stormvogel was het broedresultaat iets beter dan in 1988, maar nog steeds duidelijk minder dan in 1985 (tabel 1). De resultaten waren vooral teleurstellend bij broedparen in het binnenland. De Kleine Jager had de beste resultaten op Fair Isle (0.33 jongen per territorium; voor plaatsnamen zie figuur 1) en ronduit teleurstellende resultaten op Foula (0.15) en in 10 andere gebieden (totaal 172 territoria; 0.11). Verhongering van de jongen en verhoogde predatie door de Grote Jager waren belangrijke factoren. Het broedsucces van de Grote Jager was over het geheel bezien vrij laag, maar wisselde van plaats tot plaats (tabel 2). Veel kuikens werden geconsumeerd door naburige broedparen omdat de ouders te lang bij de nesten wegbleven en op heel Shetland werd vastgesteld dat de Grote Jager op veel uitgebreidere schaal dan normaal kuikens van andere zeevogels roofde. Het broedsucces van de Drieteenmeeuw was een fractie beter dan in het treurige seizoen van 1988 (tabel 3), vooral op de noordwestelijke kolonies. De populatie van de Noordse Stern is sinds 1980 (31.800 paren) met 70% afgenomen. Seizoen 1989 was wederom rampzalig (36 uitgevlogen jongen van 283 paren op Fair Isle, minder dan 100 uitgevlogen jongen op de rest van Shetland). De meeste kuikens stierven enkele dagen na het uitkomen door verhongering en, hoogst ongebruikelijk, veel kuikens kregen insecten aangeboden door de ouders. Van de Alk zijn geen concrete gegevens van het broedsucces bekend. Op Hermaness leek de groei van de kuikens achter te lopen en op Foula leek het broedseizoen een totale mislukking te zijn geweest. Zwarte Zeekoeten kenden een goed jaar op Fair Isle en Mousa, maar op Foula zijn vermoedelijk geen jongen uitgevlogen. Het broedsucces van de Papegaaiduiker, onderzocht op een drietal locaties, liep sterk uiteen: 0.76 kuikens per bewoond hol op Fair Isle, 0.00 op Sumburgh Head en 0.04 op Hermaness. Een aantal zeevogelsoorten is in staat gebleken om ook de laatste jaren ’normale’ aantallen jongen te produceren. De Jan van Gent fourageert tegenwoordig hoofdzakelijk op Makreel en Haring en de kolonies op Noss en Fair Isle groeien nog steeds. Van de Aalscholver en Kuifaalscholver zijn geen tegenvallende resultaten bekend geworden. De Zeekoet heeft nog steeds goede broedresultaten. Dat de populatie van deze soort toch sterk afneemt wordt geweten aan toegenomen sterfte in de winterkwartieren. Over de precieze oorzaak van het geringe aanbod zandspiering is nog steeds onduidelijkheid. De in 1974 begonnen commerciële visserij op zandspiering is vermoedelijk een belangrijke factor in het geheel, maar het is volstrekt niet zeker dat deze visserij de enige oorzaak van de schaarst is. Aangedrongen wordt op geïntegreerd onderzoek, naar de ecologie van Shetland’s zeevogels en naar de verspreiding, de talrijkheid en het gedrag van zandspiering. Voorts wordt gesuggereerd om effectieve maatregelen ter beheersing van de zandspiering visserij te nemen of, liever nog, deze visserij geheel te sluiten. Het direct sluiten van de visserij wordt als enige mogelijkheid gezien om nu iets aan de zorgwekkende toestand te doen, ook al is het directe effect misschien klein.