Van 1990 tot en met 1992 zal het Nederlands Stookolieslachtoffer-Onderzoek (NSO) meedraaien in een samenwerkingsverband met het Deutsches Hydrographisches Institut (DHI) en Ornis Consult in Kopenhagen om na te gaan welke bronnen verantwoordelijk zijn voor de oliebesmeuring van op de kust gevonden vogels en van de kust zelf. Dit najaar hebben de drie partners elk subsidie aangevraagd voor hun aandeel in het project bij de EEG en kortelings werd bekend dat de verlangde subsidies inderdaad zijn toegekend. Alleen een formele afwikkeling rest ons nog alvorens we daadwerkelijk met het project kunnen beginnen. Olieanalyse is in Nederland altijd een struikelblok gebleken. Als voornaamste reden werd door Directie Noordzee steeds aangevoerd dat analyse van oliemonsters te duur was (ca. f 1000,- per monster) en daarom zijn er slechts incidenteel monsters olie op samenstelling onderzocht. De analyse van oliemonsters is slechts zinvol wanneer een groot aantal ’samples’ kan worden genomen. Nog steeds weten we niet welke bronnen van olievervuiling de meeste olieslachtoffers maken of welke bronnen de meeste vervuiling veroorzaken. In dit nieuwe project is niet alleen voorzien dat een voldoende aantal Nederlandse monsters genomen kan worden, maar tevens dat vergelijkbare aantallen, tegelijkertijd, op de Duitse en Deense Noordzeekust verzameld worden zodat we een beter inzicht krijgen in de olievervuiling van de oostelijke helft van de Noordzee. De monsters worden alle opgestuurd naar het DHI in Hamburg, zodat de analyse van alle monsters op eenzelfde manier plaatsvindt. Het NSO heeft zich gecoromitteerd om per winterseizoen 300 monsters in te sturen. Het project strekt zich uit in Jan-Apr 1990, Nov 1990-Apr 1991, Nov 1991-Apr 1992 en Nov-Dee 1992, zodat we leitelijk drie volledige winterseizoenen onderzoek doen.

Sula

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Zeevogelgroep

onbekend. (1989). “Comparative investigation of sources of oil on seabirds and beaches, part 3: sample taking in The Netherlands” Nieuw NSO project in samenwerking met deense en duitse onderzoekers. Sula, 3(4), 143–144.