Dit doctoraalverslag vult een gapende leemte op wat betreft onze kennis over het winterverblijf van één van onze algemeenste kustvogels, de Zwarte Zeeëend. De trek van de Zwarte Zeeëend langs de Nederlands kust was aan de hand van zeetrektellingen reeds goed gedocumenteerd. Hieruit en uit incidentele waarnemingen bleek al dat soms grote groepen zeeëenden in Nederland overwinteren. De zeeëenden-survey in de winter 1990/91, uitgevoerd met schepen in de kustwateren, leverde het eerste reële beeld van de overwinterende populatie in Nederland op. Enkele duizenden exemplaren werden gevonden voor de Zeeuwse en Hollandse kust, doch de grootste concentratie van maar liefst 100.000 stuks werd aangetroffen boven de Waddeneilanden. De Nederlandse winterpopulatie werd door Laursen (1989) geschat op 15.000 (later door Platteeuw (1990) bijgesteld op 15-25.000). Dit aantal werd dus in veelvoud overtroffen, maar we weten natuurlijk niet in hoeverre in deze winter sprake was van een uitzonderlijk voorkomen. Wel werd duidelijk door middel van bemonsteringen en maagonderzoek dat het voorkomen nauw samenhangt met de verspreiding van de Halfgeknotte Strandschelp Spisula subtruncata, kennelijk de voornaamste voedselbron van de Zwarte Zeeëend. Aan de hand van de berekende voedselopname per eend werd de predatiedruk op de Spisula’s gesteld op 5000 ton per dag in de winter. Hiermee oefent de Zwarte Zeeëend een grotere predatiedruk op onze kustwateren uit dan de Eidereend in de Waddenzee! Aantallen en verspreiding van Spisula’s voor de kust fluctueren enorm. Het is dan ook de vraag of het vertoonde verspreidingsbeeld door Offringa als maatgevend beschouwd kunnen worden. Ongetwijfeld zal dit in de toekomst blijken. In ieder geval kan dit uitstekende verslag voorlopig als leidraad dienen voor een ieder die niet alleen iets over vliegende, maar vooral ook over zwemmende Zwarte Zeeëenden wil weten.