De meeste gegevens werden dit kwartaal verzameld aan boord van het onderzoeksschip RV Tridens, tijdens de ’haring-echosurvey’ van 28 juni-15 juli 1993 (HO, MW) en tijdens de ’International Bottom Trawl Survey (IBTS)’ in augustus (CJC, QK, HvB; figuur 1). Tijdens de eerste reis werd vooral voor de Schotse kust gevaren, terwijl in augustus de Noordzee op zijn breedste punt een aantal malen werd overgestoken. Als enige aanvulling daarnaast gelden de transecttellingen aan boord van MV Mercuur tijdens de door DBA en NZG georganiseerde trip naar het Friese Front (MFL; zie elders in dit nummer). In juni en juli voor de Schotse kust werden de meeste tellingen uitgevoerd tussen 55° en 59°N en 3°W-2°O. Tijdens de IBTS in augustus werden de grootste aantallen vogels zoals gebruikelijk voor de Schotse en Noordoostengelse kust gezien. De tellingen op zee lieten een typisch zomerbeeld zien. In de kustwateren van zowel Nederland als Groot Brittannië waren veel Zilver- en Kleine Mantelmeeuwen aanwezig, evenals veel Visdieven en Grote Sterns. In het noordwesten van het getelde gebied werden ook Noordse Sterns gezien, en langs de Schotse kust doken alweer de eerste Dwergmeeuwen op. De meeste vogels werden aan de Britse kant gezien. Meest talrijk waren Noordse Stormvogel, Jan van Gent, Drieteenmeeuw en Zeekoet. Van elk van deze soorten werden in totaal duizenden vogels gezien. Alk en Papegaaiduiker waren vrij algemeen (verhouding Zeekoet/Alk/Papegaaiduiker: 6051/510/768, waarbij moet worden aangetekend dat Papegaaiduikers op grotere afstanden van de tellers eerder worden gemist dan de andere soorten). De alkachtigen zaten geconcentreerd langs de Britse kust, maar verder op zee werden ook vogels gevonden, op weg naar ruiplaatsen elders, zoals het Friese Front waar de eerste dieren in augustus waren gearriveerd.