In 1992 werd door SOVON getracht om een volledige inventarisatie uit te voeren van de in Nederland broedende meeuwen en sterns. Honderden vrijwilligers en enkele tientallen professionele ornithologen waren bij deze tellingen betrokken. Na de inventarisaties in 1973-77 (Teixeira 1979) en 1979-85 (SOVON 1987) was dit de derde landelijke inventarisatie van alle soorten meeuwen en sterns. De verspreiding van de kolonies en de getelde aantallen worden in het kort vergeleken met de oudere gegevens. Meer details worden gegeven in het door SOVON in 1994 uitgebrachte verslag (Van Dijk et al. 1994). De getelde en geschatte aantallen meeuwen en sterns voor 1992 zijn weergegeven in tabel 1, waarin tevens de schattingen van de beide eerdere surveys zijn afgedrukt. Spectaculair is de toename van de populatie Zwartkopmeeuwen in Nederland (2-8 paren in 1973-77, 3-10 paren in 1979-85, 75 paren in 1992). De Dwergmeeuw, daarentegen, is verdwenen als broedvogel (respectievelijk 7- 61 paren, 30-45 paren, 1 paar). De Kokmeeuw stabiliseerde of nam zelfs iets af en ook de Stormmeeuw heeft zijn hoogtepunt kennelijk in de jaren tachtig gehad. De Kleine Mantelmeeuw nam sterk toe (9700 paren, 19 000 paren, 34 000 paren), terwijl de Zilvermeeuw min of meer op het halverwege de jaren tachtig vastgestelde niveau stabiliseerde (53 000 paren, 90 000 paren, 90 000 paren). De Grote Stern is sinds het midden van de jaren tachtig niet verder toegenomen en overschreed daardoor de grens van 10 000 paren niet, de populatie van de Visdief stabiliseerde op ongeveer 17 500 paren. Het aantal Dwergsterns was met 340 paren iets kleiner dan in de jaren tachtig, toen naar schatting 400 paren tot broeden kwamen. In vergelijking met 1991, toen slechts 253 paren werden geteld, is het evenwel een goed herstel. De Zwarte Stern is in de loop van de twintigste eeuw sterk af genomen. In 1992 kwamen nog slechts 1200-1400 paren tot broeden in ons land. Vermoed wordt dat de meeste kolonies meeuwen en sterns wel bekend zijn, maar in enkele afgelegen gebieden kunnen nog onontdekte vestigingen te vinden zijn. De recente kolonisatie van dorpen en steden door dakenbroedende meeuwen is nog onvoldoende gedocumenteerd en de ontwikkelingen gaan razendsnel. De inventarisatie van 1992 was vermoedelijk de meest complete telling die in Nederland ooit werd uit gevoerd en de telling kan als een beginpunt worden gezien van een monitoringprogramma. Het belang van lange-termijn series werd duidelijk in de jaren zestig, toen de populaties van de meeste meeuwen en sterns enorm terugliepen na vergiftiging van het milieu met in de Rijn geloosde pesticiden.