Rond het laatste weekend van februari 1996 werd traditiegetrouw de nationale olieslachtoffertelling georganiseerd. Deze landelijke telling van op de kust aangespoelde vogels wordt in ons land al sinds 1965 elk jaar uitgevoerd. Winter 1995/96 was streng, na acht milde winterseizoenen, en de hiermee samenhangende vorststerfte beïnvloedde de vondsten in hoge mate. In totaal werden ruim 4500 vogels gevonden over een afstand van bijna 280 kilometer kust (tabel 1). Indien het gehele kustgebied zou zijn afgezocht zou dit neerkomen op ongeveer 10 000 dode vogels. Een minderheid van de vogels was met olie besmeurd. In tabel 1 zijn alleen bevuilingspercentages berekend indien van tenminste vijf exemplaren kon worden vastgesteld of het kadaver schoon of besmeurd was. Waarschijnlijk zullen er nog enkele tellingen binnenkomen en dit overzicht geldt dan ook als voorlopig. Een opvallend verschil met de sterfte in de strenge winter van 1979 was het relatief kleine aantal dode Futen en Roodhalsfuten en het enorme aantal Scholeksters. Alleen van de Zwarte Zeeëend en de Zeekoet werden flink wat olieslachtoffers gevonden. Alken waren opvallend talrijk op de kust, maar het merendeel van deze dieren was onbevuild. Langs de Zuidhollandse kust, waar toch 20 km geteld werd, werden zeer lage dichtheden vogels gevonden. Dit patroon komt overeen met eerdere jaren en het wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat hier erg veel mensen op het strand recreëren die vogels meenemen of begraven. Vooral honden van strandwandelaars gaan nogal eens met vogelkadavers aan de haal.