Little Auk strandings in The Netherlands peaked in autumn 1995 (Fig. I). Several of the 'wrecks' recorded in the 1970s and 1980s coincided with or immediately followed mass-movements of Little Auks along the coast. However, numbers observed by seawatchers during the 1995 influx were not spectacular. The biometrics of Little Auks found wrecked indicate that subspecies A. a. alle is the race most commonly occurring in the southern North Sea (Table I). Stranded Little Auks were typically emaciated and stomachs were usually empty. Ingested plastics occurred three times (18%, n= 17), while two stomachs were found to hold remains offish which could not be identified. Sinds het begin van deze eeuw wordt langs de Nederlandse kust min of meer regelmatig naar dode vogels gezocht, aanvankelijk vooral omdat daar 'zeldzame’ zeevogels te vinden waren, later vooral om het aantal olieslachtoffers vast te stellen (Camphuysen 1989). Sinds het einde van de jaren zestig vinden dergelijke tellingen op systematische wijze plaats en wordt ook de waarnemingsinspanning nauwkeurig bijgehouden. Vrijwel elke winter worden wel enkele Kleine Alken Alle alle gevonden, maar in sommige jaren gaat het om tientallen vogels. Vooral in de winter van 1995/96 werden opvallend veel meer Kleine Alken aangetroffen (figuur 1). De jaren waarin grotere aantallen Kleine Alken werden gevonden komen slechts ten dele overeen met de waarnemingen van verhoogde aantallen door zeetrekwaamemers langs de kust. Zo leidt kennelijk de ene massale verplaatsing van Kleine Alken in de Zuidelijke Noordzee wel en de andere niet tot verhoogde sterfte. Zonder uitzonderingen blijken de op onze kust aangespoelde Kleine Alken broodmager te zijn (Camphuysen 1986). In veel gevallen wordt echter niet veel meer dan een paar vleugels en een borstbeen aangetroffen. In vergelijking met de Alk Alca torda en de Zeekoet Uria aalge is van de hier strandende Kleine Alken tegenwoordig een relatief klein deel met olie besmeurd (30% 1986-96; Camphuysen 1995). Dit suggereert dat deze vogels, of de lijkjes van deze dieren, alvorens aan te spoelen maar korte tijd hebben doorgebracht in onze vervuilde kustwateren. De biometrische gegevens van de gevonden Kleine Alken duiden op de ondersoort Alle alle alle (Cramp 1985), maar het aantal gemeten vogels is klein. De verschillen tussen de sexen zijn gering, zoals al verwacht op grond van de biometrie van Kleine Alken op Spitsbergen, Groenland en Jan Mayen (Cramp 1985, Camphuysen 1990). Maagonderzoek leverde in drie gevallen plastics (18%, n= 17) op en in twee gevallen niet nader gedetermineerde visresten.