Bij dieetstudies van visetende zeevogels en zeezoogdieren wordt in het algemeen de voedselkeuze geanalyseerd aan de hand van langzaam verterende, soortspecifieke onderdelen van prooidieren zoals de gehoorsteentjes bij vissen (otolielen), opmerkelijk gevormde botjes en graatjes en de snavels van intkvissen. De relatie tussen de dimensies van deze onderdelen en de grootte (lengte, hoogte, gewicht) van het gehele prooidier wordt gebruikt om de grootte van de geconsumeerde prooien uit te rekenen. Voor dergelijke studies is een uitgebreide kennis van de karakteristieke onderdelen van de (mogelijke) prooidieren noodzakelijk en veel onderzoekers leggen daarom een referentiecollectie aan. Dergelijke collecties worden doorgaans aangelegd aan de hand van vers materiaal. Omdat sommige soorten moeilijk te krijgen zijn en omdat de relaties tussen botgrootte en visgrootte een flinke steekproef vereisen, is het nuttig dergelijke gegevens voor derden beschikbaar te maken door publicatie van de relevante gegevens. In dit artikel worden de biometrische gegevens van poolkabeljauw, een roodbaars, een slakdolf, de kleine heilbot, een bandvis en een pijlinktvis gepresenteerd zoals die werden verzameld tijdens een trip in Davis Straat. De dieren werden gevangen met een sleepnet op 150-400m diepte in augustus-september 1992 op Store Hellefiskebanke (68°00'N, 56°00’W). De relaties tussen ololietlengte of -breedte en de vislengte, -hoogte en het (verse) visgewicht zijn uitgezet met daarbij het 95% betrouwbaarheidsinterval (figuren 1-22). De regressies zijn voor verder gebruik samengeval in tabel 2.