In grote delen van Europa is het aantal Kokmeeuwen Larus ridibundus de laatste decennia sterk afgenomen (o.a. Bensch 1992, Viksne et al. 1996). In Nederland is het aantal broedparen afgenomen van 250 000 paren in het begin van de jaren tachtig tot 162 000 broedparen in 1995 (SOVON 1987, Van Dijk et al. 1997). Deze sterke aantalsvermindering heeft zich zowel langs de kust als in het binnenland voorgedaan. In het Deltagebied bijvoorbeeld, broedden aan het eind van de jaren zeventig nog 45 000 paren; in 1997 was het aantal broedparen gedaald tot ongeveer 20 000 (Meininger et al. 1998). De kolonie op Griend in de Waddenzee vormt een positieve uitzondering op deze afnemende tendens. Op Griend is de soort toegenomen van ongeveer 5000 paren aan het begin van de jaren tachtig tot meer dan 28 000 paren in 1997 (Brenninkmeijer et al. 1996, Brenninkmeijer & Van Tienen 1997). Op Ameland en op Schiermonnikoog neemt het aantal Kokmeeuwen sinds 1994 weer toe, terwijl de populatie langs de Groningse kust de laatste jaren stabiel is gebleven (Koks & Hustings 1998).