In dit artikel wordt de populatieontwikkeling van de Stormmeeuw Lams canus in ons land geschetst. Hiertoe worden vier deelgebieden onderscheiden: de Waddenzee, inclusief het aangrenzende vasteland, de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland (exclusief de eilanden in het zuidwesten van Zuid-Holland), het Deltagebied en het binnenland. Stormmeeuwen vestigden zich deze eeuw in 1908 voor het eerst als broedvogel op de Waddeneilanden. Daarna volgden respectievelijk de Delta, Noord-Holland, Zuid-Holland en het binnenland. De aantallen bleven laag tot 1963, toen voor het eerst meer dan 1000 paar in ons land nestelden. De grootste aantallen broedden toen in het Waddengebied en in Noord-Holland. Vanaf het einde van de jaren vijftig nam het relatieve belang van Noord-Holland toe; in 1985 broedde hier bijna 60% van de populatie, waarvan 52% in de kolonie bij Schoorl. Eind jaren zestig verschenen er Vossen Vulpes vulpes in dit duingebied, maar de invloed hiervan werd pas duidelijk vanaf het midden van de jaren tachtig, toen de kolonie in Schoorl in drie jaar tijd bijna halveerde. Ook de vrij grote kolonie in Meijendel had te lijden van pre dat ie en verstoring door Vossen en verdween kort na 1983 vrijwel geheel. Vanaf deze periode verspreidden de meeuwen zich, hetgeen duidelijk werd in het aantal solitaire paren en kleine kolonies elders in het land, en afwijkende locaties (onder andere op daken in steden). Tegelijkertijd nam het aantal broedende Stormmeeuwen in het Waddengebied en de Delta toe, hetgeen suggereert dat de meeuwen uit Schoorl en Meijendel zich elders vestigden. Vermoedelijk nam ook het broedsucces (uitgedrukt als het aantal jongen per succesvol paar) af. Omdat Vossen op het vasteland tegenwoordig talrijk in de duinen aanwezig zijn, ligt het niet voor de hand dat zich hier nog grote meeuwenkolonies zullen vestigen. De bolwerken voor Stormmeeuwen bevinden zich momenteel op de Waddeneilanden en in de Delta. De meeuwen zullen hier veilig zijn, zolang er geen grondpredatoren zoals Vossen komen.