Heesters of bomen, zelden halfheesters. Bladen verspreid, tegenoverstaand of in kransen, enkelvoudig, vaak leerachtig, zonder steunblaadjes. Bloemen in aren, trossen of pluimen, soms in schermvormige bloeiwijzen of alleenstaand in de bladoksels, tweeslachtig, actinomorf of zelden zwak zygomorf, (3—)4—5(—10)-tallig. Kelk los- of vergroeidbladig, blijvend. Bloemkroon meestal vergroeid-, zelden losbladig, vaak urn-, trechter- of klokvormig. Meeldraden evenveel als of meestal dubbel zoveel als kroonslippen of -bladen, in het laatste geval in 2 kransen en obdiplostemoon, niet of bijna niet met de bloemkroon vergroeid, ingeplant aan de buitenrand van een discus; helmknoppen gewoonlijk met poriën, soms met spleten openspringend, vaak met aanhangsels; pollen vrijwel steeds in tetraden. Vruchtbeginsel 1, boven- of onderstandig, 4—5(—veel)-hokkig; zaadknoppen 1 tot meestal vele per hok, aan axillaire placenta’s, meestal anatroop. Stijl meestal 1, met ongedeelde stempel. Vrucht een doosvrucht, een bes. of zelden een steenvrucht. Zaden klein, met meestal losse zaadhuid, met vlezig endosperm en een klein, recht embryo. Ca. 70 geslachten met ca. 1900 soorten in de gematigde en koudere zone van het N. en Z. halfrond; ook in de tropen en daar vooral in het bergland.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Flora Neerlandica | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging |
|
S.J. van Ooststroom, & Th.J. Reichgelt. (1961). 91. Ericaceae. Flora Neerlandica, 4(1), 36–56. |
|