Geheel of gedeeltelijk ondergedoken, soms drijvende, kruidachtige waterplanten, meestal in zoet water groeiend. Bladen zeer verschillend van vorm, basaal of langs de stengel geplaatst en dan verspreid, tegenoverstaand of in kransen, vaak met okselschubjes. Bloemen alleenstaand of in cymeuze bloeiwijzen, in beide gevallen aan de voet met een tweeslippige of uit 2 vrije bladen, zelden uit 1 blad bestaande bloeischede, bijna steeds actinomorf, eenslachtig of zelden tweeslachtig, in het eerste geval meestal twee-, zelden eenhuizig. Bloembekleedselen meestal in 2 kransen van 3, de buitenste krans meestal kelk-, de binnenste kroonbladachtig, zelden een of beide kransen ontbrekend. Meeldraden (1—)3 tot talrijk, de helmknoppen met overlangse spleten openspringend; binnenste of buitenste meeldraden soms staminodiaal; pollen bol-, zelden draadvormig. Mannelijke bloemen soms met rudimentair vruchtbeginsel; vrouwelijke soms met staminodiën. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, eenhokkig, met 2—15, meestal 3—6 wandstandige placenta’s met weinige tot talrijke zaadknoppen; deze atroop of anatroop, met 2 integumenten; stijlen meestal evenveel als er placenta’s zijn. Vrucht besachtig, niet of onregelmatig openspringend. Zaden meestal talrijk, met een recht embryo; endosperm ontbrekend. Ca. 15 geslachten en ca. 80—90 soorten, hoofdzakelijk in de warmere, minder in de gematigde streken.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Flora Neerlandica | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging |
|
S.J. van Ooststroom, & Th.J. Reichgelt. (1964). 3. Hydrocharitaceae. Flora Neerlandica, 1(6), 19–29. |
|