Overblijvende, kale, vrijwel steeds in zout of brak water groeiende, ondergedoken, kruidachtige planten. Stengel sterk vertakt, aan de voet kruipend, aan de top opstijgend, de bovenste leden met de bloeiwijze meestal aan de oppervlakte drijvend. Bladen verspreid, in 2 rijen, zittend, draad- of smal lijnvormig, aan de voet schedevormig verbreed; okselschubjes meestal 2. Bloeiwijze een eindelingse 2-bloemige aar, aan de voet met 2 tegenoverstaande bladachtige schutbladen. Bloemen tweeslachtig, aan 2 tegenovergestelde zijden van de as zittend. Bloembekleedselen ontbrekend. Meeldraden 2; helmdraden zeer kort; helmknoppen met breed helmbindsel tussen de 2 in omtrek bijna cirkelronde tot breed elliptische, extrorse, spoedig loslatende helmhokjes; pollen nier- of worstvormig. Vruchtbeginsels meestal 4, zonder stijl en met schijfvormige, vlakke of iets concave stempel, tijdens de bloei zittend, na de bloei ieder op een min of meer verlengde steel, eenhokkig, met 1 hangende, campylotrope zaadknop. Vruchtjes steenvruchtachtig, omgekeerd peervormig, meer of minder scheef eivormig tot halvemaanvormig gekromd, eenzadig. Zaad zonder endosperm. De familie bestaat uit 1 geslacht, met 1 (—4) soorten en komt voor in de gematigde en subtropische zone van beide halfronden.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Flora Neerlandica | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging |
|
S.J. van Ooststroom, & Th.J. Reichgelt. (1964). 5b. Ruppiaceae. Flora Neerlandica, 1(6), 80–83. |
|