Meestal overblijvende kruidachtige landplanten, met een wortelstok of een knol, soms houtige en klimmende planten met luchtwortels, zelden waterplanten. Bladen alle basaal, of verspreid langs de stengel, enkelvoudig of gedeeld tot samengesteld, zeer verschillend van vorm. vaak pijl- of spiesvormig; blad of bladsteel aan de voet schedevormig verbreed. Bloeiwijze een kolf (spadix), omgeven door een bloeischede (spatha); deze soms vroeg afvallend, maar gewoonlijk blijvend, goed ontwikkeld en vaak helder gekleurd. Bloemen klein, twee- of eenslachtig, in het laatste geval eenhuizig of zelden tweehuizig. Bloemdek bij de eenslachtige bloemen meestal ontbrekend, bij de tweeslachtige meestal aanwezig, 2- of 3-tallig, bestaande uit 4—6 vrije of vergroeide bladen. Meeldraden 2, 4 of 6, tegenover de bloemdekbladen op de bloembodem ingeplant, vrij of soms vergroeid, zelden 1; helmknoppen meestal 2-hokkig, met poriën of spleten openspringend. Vruchtbeginsel 1, boven- of onderstandig, 1- tot veelhokkig, met 1 tot talrijke, pariëtale, axillaire, basale of apicale zaadknoppen per hok; stijl al of niet aanwezig. Vrucht meestal een bes, 1- tot veelzadig. Zaden meestal met goed ontwikkeld endosperm en een meestal recht embryo. De familie omvat ruim 100 geslachten met 1400—1500 soorten; deze komen overwegend in de tropen en subtropen voor en minder in de gematigde streken; zij ontbreken in de arctische gebieden.
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Flora Neerlandica | |
| CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
| Organisation | Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging |
|
S.J. van Ooststroom, & Th.J. Reichgelt. (1964). 12. Araceae. Flora Neerlandica, 1(6), 213–220. |
|