H. Feenstra uit Appelscha onderzocht in 1993 de broedvogelbevolking van vrijwel het gehele, ca. 1700 ha grote Fochteloërveen. In het verslag, waarin van de meeste soorten verspreidingskaartjes zijn opgenomen, wordt ook in het kort ingegaan op aanwezige niet-broedvogels in het seizoen 1992/1993. Het Fochteloërveen kan als een van de laatste, zij het grotendeels gedegenereerde, hoogveenrestanten van ons land worden beschouwd. Tegenwoordig is alleen in de kern van het gebied nog sprake van ’hoogveenachtige’ situaties; hierbuiten bestaat het gebied grotendeels uit sterk met Pijpestro vergraste natte heide- en hoogveenvegetaties. Met de aanleg van kades in de Jaren ’80 en de daarmee gepaard gaande vernatting is de veenmosgroei en het voorkomen van een typische hoogveensoort als Eenjarig wollegras in de omkade gedeelten sterk toegenomen. Opvallend element is de relatief hoog liggende zandrug waarover in het Friese deel van het gebied het fietspad loopt. Opslag van bomen en struiken is vrijwel beperkt tot deze zandrug en de, over het algemeen sterk verdroogde, randen van gebied. Het sterk open karakter en de uitgestrekte pijpestrovlakten zorgen op een mistige herfstochtend voor die karakteristieke verlaten sfeer. Open water komt slechts hier en daar voor in de vorm van met name kleine plasjes en petgaten. Vreemde eenden in de bijt vormen de voormalige vloeivelden aan de Smilder kant van het Fochteloërveen. Hier komen op sterk voedselrijke ondergrond voornamelijk rietvegetaties voor. Het enige ’actieve’ beheer dat, naast de aanleg van kades, de laatste jaren heeft plaatsgevonden is begrazing van de hoge zandrug in het zomerhalfjaar en het verwijderen van opslag langs de randen van het gebied.