Weidse vergezichten, indrukwekkende wolkenluchten, her en der een windmolen, ’griene stikken greide en grize perselen bou’ doorsneden door slootjes en vaarten, aan de einder karakteristieke silhouetten van dorpjes: de kleistreek van Friesland in een notedop. Op het eerste gezicht is er niet veel veranderd in de noordwesthoek van Friesland. Of het zou moeten zijn, dat de windmolens wat moderner zijn geworden. Zo is het niet altijd geweest. De streek heeft woelige tijden meegemaakt. Zo’n 6000 jaar geleden vond, achter een aantal strandwallen, veenvorming plaats. Maar zulke rustige tijden wisselden af met perioden, waarin de zee in de aanval was. Tijdens het Subatlanticum dat zo’n 2700 jaar geleden begon, was de zee in zo’n agressieve periode: er vonden inbraken en overstromingen plaats en grote stukken van het veenpakket werden weggeslagen. In Noord- en West-Nederland ontstonden gebieden met afwisselend veen, zand en klei, zowel in het horizontale als in het verticale vlak. Als de zee het land overstroomde, liet het steeds zijn sporen na in de vorm van een laagje klei.