Merkwaardig voor zo’n waterrijke provincie als Friesland, maar pas dit jaar verschijnen in Twine voor, het eerst artikelen over het onder-water-leven van Friesland. In de vorige Twirre beten vlokreeften de spits af; nu zijn de vissen aan de beurt. Dit artikel over de visstand in Friesland tussen ca. 1970 en 1996 is geschreven door Henrik de Nie, auteur van de Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. De provincie Friesland is rijk aan water, dat zeker vroeger toen het IJsselmeer nog Zuiderzee heette, een grote variatie in watertypen kende. Er waren beken en kleine rivieren die van de hoge gronden in Oost-Friesland en Drenthe afstroomden en uitmondden in zout water bij Kuinre. In ’t noorden was het Lauwersmeer, vóór de afdamming, een heus estuarium (zee-inham). Grote gebieden, de zogenaamde boezemlanden, lagen in de winter en het vroege vooijaar onder water. Deze hele situatie was voor de visstand zeer aantrekkelijk en maakte de provincie toen zeer visrijk. Door allerlei waterbeheersingsmaatregelen zoals de inpoldering van de Zuiderzee, het systeem van waterafvoer via sluizen naar het Lauwersmeer en de inlaat van IJsselmeerwafer in de zomer, is de visstand genivelleerd. Gebleven zijn de Friese meren en de vele kanalen, vaarten en sloten. De Linde, de Tjonger en de Boarn zijn er ook nog, maar zijn erg van karakter veranderd.