Op 7 januari van dit jaar promoveerde Meinte Engelmoer na 2 jaar onderzoek, over het belang van de Waddenzee voor steltlopers. Bijgaand de letterlijke tekst van zijn ‘lekenpraatje’, voorafgaande aan de plechtigheid in de Martinikerk te Franeker. De faam van de Waddenzee is wijd en zijd bekend. Voor veel Nederlanders is ze onze enige echte wildernis. Het gebied dankt haar faam ook aan de grote aantallen vogels. Vooral de op het wad voedselzoekende vogels noemen we wadvogels. Foeragerende eenden en ganzen, meeuwen en reigers vinden we om verschillende redenen niet echte wadvogels. Het moet gaan om steltlopers zoals Bontbekplevier (Bûnte wilster), Zilverplevier (Slykwilster), Kanoet (Mients), Bonte strand loper (Bûnte gril). Zwarte ruiter (Sewyt) of Steenloper (Stienpikker). Dat zijn onze wadvogels! Maar toch zijn ze ook niet echt van ons, want vaak zijn ze hier maar een klein deel van het jaar. Ze broeden en overwinteren vaak elders. Zo is de Zwarte ruiter bij ons voorbode van het eind van het voorjaar. Als de vrouwtjes op 17 juni weer in de kwelders en geulen verschijnen, weten we dat het broedseizoen in het noorden over zijn hoogtepunt is: de nazomertrek is begonnen. De meeste Zwarte ruiters zijn na september ook weer verdwenen. Ze zijn dan (met heel goed zoeken) terug te vinden in de overwinteringsgebieden van westelijk Afrika. Dat geldt ook voor de meeste andere wadvogels: ze zijn vooral talrijk in de doortrekperiodes in voor- en najaar.