Nog steeds is de ontwikkeling van het pimpernelblauwtje (Maculinea teleius) in de nesten van Myrmica scabrinodis niet precies bekend. Het lukte mij om het gentiaanblauwtje (M. alcon) en het donker pimpernelblauwtje (M. nausithous) in gipsnesten op te kweken, maar bij M. teleius lukte dat nog niet. Het was me wel in grondnesten gelukt, maar ondanks voorzichtig graven kwam ik weinig te weten hoe de rups precies leeft. In 2000 werden weer wat pimpernelbloemen verzameld op de plaats waar de Vlinderstichting de soort had uitgezet. De bloempjes zette ik in water op een vel wit papier en de uitkruipende rupsjes werden in de “buitenwereld” van diverse mierennesten gezet. Ditmaal betrof het M. ruginodis, rubra, scabrinodis. specioides, lonae en sabuleti. Omdat de kweek in een gipsnest niet gelukt was had ik nu iets anders verzonnen. De scabrinodissen zaten tussen twee plastic plaatjes. Er tussen was aarde en de vrije ruimte was 5 mm. Zo dacht ik alles goed te kunnen observeren. Voordat ik de rupsen in de nesten deed werd onder de binoculair even bekeken of ze in het juiste stadium waren. Rupsjes die nog niet in het opnamestadium waren zette ik terug in de bloemen. Eén rups was anders; hij leek op M. nausithous, maar die hoorde op die vindplaats niet te vliegen. Ter controle maakte ik een opname van de vibraties en het bleek inderdaad een rups van M. nausithous. Ik zette hem maar bij de rubra’s. Na de overwintering buiten bleek er weinig van de kweken terechtgekomen en het ergste was dat de scabrinodis-kolonie uitgestorven was. Er werd maar één rups gevonden en dat bij de rubra’s. Het nest kwam onder dagelijkse controle en het zag ernaar uit dat het hier M. nausithous betrof. De rups groeide goed op het dieet van mierenlarven. Alleen larven met een donkere darminhoud werden gegeten. De rups trok ze onder zich en at ze op. Intussen belikten de mieren soms het dorsale orgaan van de rups. De volgroeide rups ging aan het zwerven en spon zich aan een glasplaatje vast. Dit gebeurde in een klein kamertje dat drie uitgangen had. Eén van de uitgangen ging naar een doodlopend kamertje waar de mieren hun poppen hadden opeslagen. Zoals altijd viel de verse pop naar beneden en steeds zaten er mieren op. Soms versjouwden ze het gevaarte wat. Bij mijn vorige onderzoeken heb ik de poppen er vaak uitgehaald om de vibraties te registreren of om ze in een observatienestje te leggen. Het openen van een gipsnest met een grote Myrmica-kolonie is een frustrerende aangelegenheid, want de mieren stromen als een vloeistof over de tafel en het duurt lang voordat je ze allemaal opgezogen hebt. Ditmaal wilde ik wel eens zien hoe de vlinder uit een sterke mierenkolonie naar buiten komt, dus liet ik alles zoals het was. Toen de tijd van uitkomen daar was. bereidde ik me voor op een doorwaakte nacht, want ze komen in de vroege ochtend uit. Maar toen ik de wacht betrok hadden de mieren de pop versjouwd. Hij lag met het kopeinde precies in de nauwe verbindingsgang met het kleine kamertje. De gevolgen bleven niet uit, de vlinder bleef half uit de pop klem zitten, De volgende dag begonnen de opruimwerkzaamheden en de vlinder werd in stukken en brokken uit het gangetje gesloopt zodat de mieren weer een verbinding hadden met hun poppenkamer. In de “buitenwereld” wachtte ik ze op en maakte ze de brokken afhandig zodat ik in ieder geval vast heb kunnen stellen dat het hier inderdaad M. nausithous betrof. Dat was het einde van de blauwtjes-kweek van 2000-2001.