Op het vlak van vérgaande aanpassingen zijn biologen natuurlijk wel wat gewend. Maar de twee staaltjes die prof. Dr. Johan Billen, hoogleraar Biologie aan de Katholieke Universiteit Leuven, te melden heeft zijn wel heel verbluffend. Hij ontdekte met zijn medewerkers dat sommige mieren niet alleen nuttige bacteriën bij zich dragen, maar dat ze bovendien speciale structuren hebben om hun gasten te voeden of te huisvesten. Hij werkt samen met de groep van de Nederlander prof. Dr. Koos Boomsma (Universiteit van Kopenhagen). Allereerst is er de Zuid-Amerikaanse mierengroep Attini, waartoe de bekende parasol- of bladsnijdermieren behoren. Planten zijn hun voedselbron, maar ze kunnen de cellulose daarin niet verteren. In ondergrondse ruimten telen ze schimmels die dat voor hen doen. De mieren kauwen de stukjes plant tot pap; de schimmels leven daar op, beschermd door mieren, breken de cellulose af en produceren voedzame bolletjes. ‘Een paar jaar geleden is ontdekt dat de schimmeltuinen worden belaagd door parasitaire schimmels van het geslacht Escovopsis, vertelt Billen. ‘Die kan de hele teelt verwoesten. De mieren proberen hun tuin schoon te houden, maar vroeg of laat duikt de plaag op.’