Sommige kinderen brengen tijdens de maaltijd telkens weer hun ouders tot wanhoop omdat zij niets lusten. Ja, patat met appelmoes, dat gaat er nog wel in...In vlindertermen gesproken zou je kunnen zeggen: zij zijn behoorlijk monofaag (monos=enkel, fagein=eten). Zo ook de meeste rupsen: het zijn kieskeurige kauwers en zij lusten doorgaans slechts één plant. Het tegenovergestelde van monofaag is polyfaag (poly=veel). Een mooi voorbeeld daarvan is (de rups van) het boomblauwtje. Zijn oudere namen duiden al in die richting, want in de literatuur wordt hij zowel vuilboomblauwtje, hulstblauwtje als klimopblauwtje genoemd en daarmee hebben we al meteen drie waardplanten van hem te pakken. Maar er zijn er nog veel meer, en niet eens uitsluitend bomen: buddleja, bosbes, kattenstaart, kardinaalsmuts, rode kornoelje, struikheide, wegedoorn, honingbloem en luzerne. Mogelijk is deze lijst nog niet compleet, want soms fladdert geheimzinnig een boomblauwtje tussen de bloemtrossen van de blauwe regen... Frits Bink introduceert in zijn Ecologische Atlas een nieuwe naam: zilverblauwtje, verwijzend naar de lichte, zilverachtige, grijsblauwe onderzijde van de vleugels. Deze onderkant is overigens uiterst eenvoudig zonder opsmuk van oranje halve manen of witgeringde zwarte stippen. We zien slechts enkele, nauwelijks aangezette zwarte stipjes en streepjes, alsof de Schepper zijn laatste restje Oost-lndische inkt met een tekenpennetje op dit vlindertje heeft aangebracht. Het vrouwtje is overigens makkelijk van het mannetje te onderscheiden door de brede zwarte randen op de bovenkant van de vleugels. Overal waar bomen zijn, kunnen we boomblauwtjes verwachten: langs bosranden, houtwallen, aan randen van heidevelden – niet elk blauwtje op de hei is een heideblauwtje! – en ook in de bebouwde kom van dorpen en steden. Want juist daar is de biodiversiteit aan bomen en struiken groter dan in menig natuurgebied. Ondanks hun algemeen voorkomen vliegen boomblauwtjes nooit in hoge dichtheden. Ook niet in de stad. Veel blauw op straat zullen we dan ook niet tegen komen. Maar als ik een, hooguit twee blauwtjes tegelijk en dan ook nog boven ooghoogte tussen de bomen en struiken in mijn tuin zie rondfladderen, durf ik ze met een gerust hart te noteren als boomblauwtjes.