Mijn eerste lustrum bij Vroege Vogels was al achter de rug toen De Vlinderstichting werd opgericht. Het is een vreemd idee, dat ik al langer aan natuur doe dan de Vlinderstichting oud is. In 1983 was dat, het jaar waarin de allereerste CD werd geïntroduceerd, de eerste reageerbuisbaby werd geboren, we massaal demonstreerden tegen de kruisraketten en ik ging samenwonen met mijn huidige echtgenoot. Het jaar dat er nog vlinders in je buik rondfladderden. Zo’n uitdrukking zegt al genoeg over de soort. Je hebt geen vliegen of hommels in je buik als je verliefd bent. Het is eigenlijk vreemd dat vlinders niet een belangrijkere plaats hebben gekregen in onze taal. Je kunt een uiltje knappen, of vlinderen, maar dan houdt het op. Toch spelen vlinders in de natuurbeleving een grote rol. Hun schitterende kleuren en dansende vlucht stemmen vrolijk. Mijn eerste vlinderboek schafte ik aan toen De Vlinderstichting tien jaar oud was: een uit het Engels vertaalde gids waarin 500 dag- en nachtvlinders uit de hele wereld staan beschreven. Veel te uitgebreid voor een vlinderamateur, maar handig om te ontdekken dat het vliegend carbonpapier dat ik zag in Costa Rica de onwaarschijnlijk blauwe morpho was, en de duizendvlinderboom in Santa Cruz bestond uit monarchvlinders. Maar toen wist ik al van het bestaan van het zandoogje en het bedreigde pimpernelblauwtje. En ik hoorde dat onze atalanta ook topsport bedrijft, en dat er vlinders zijn die overwinteren en vlinders die er andere strategieën op na houden. Dat ik dit allemaal weet is de schuld van De Vlinderstichting. Die duizenden monarchen waren adembenemend, maar die ijskoude winteravond samen met Kars Veling op de gladde heuvel boven de Blauwe Kamer benam mij de adem. We waren op zoek naar de groene rupsen van de wintervlinder, een weinig opzienbarend nachtvlindertje. Kars heeft me er van overtuigd: houden van een monarch dat is geen kunst, maar de wintervlinder liefhebben, dat is klasse.