Jaarlijks trakteer ik mijzelf in juli op een dagje op de hei. Niet dat type uitje, waarbij collega's onder leiding van de nieuwe manager de juiste teamspirit voorwenden voor de gereorganiseerde werkstructuur. Nee, gewoon een privé-excursie naar een uitgestrekt heideveld in het oosten van het land. Steeds dezelfde hei. Op zoek naar bekende, vertrouwde beestjes en ook altijd weer iets nieuws en opmerkelijks tegenkomend. De speciale vondsten belanden in een ouderwets opprikkistje. Door zijn constructie is het kistje zwaar beveiligd. De opstaande messing waar de groef overheen gaat is zo hoog, dat geen museumkeverlarve kan binnendringen. Niets komt er levend in of uit, het is een perfect doodskistje. Soms bezoek ik deze hei alleen, dan weer in gezelschap. Zoals een paar jaar geleden met mijn dochtertje van toen net driejaar oud. Zij zit vredig op een dekentje tussen de struikjes hei, terwijl vaders oog valt op onbekende, zwavelgeel behaarde rupsjes. Ondertussen fladdert in de zomerzon een mannetje van het metaalvlindertje Adscita statices voorbij.