Meer dan een halve eeuw geleden bracht ik de zomers met mijn ouders door op een volkstuinencomplex, waar mij weinig anders dan het zoeken naar beestjes restte. Hier ligt de grondslag van mijn fascinatie voor alles wat leeft en groeit. Jaren achtereen heb ik daar gezocht naar de bessenglasvlinder. Zonder resultaat. Wel vond ik de veel zeldzamere frambozenglasvlinder in een oude verlaten tuin, waar in geen jaren onderhoud was gepleegd. Deze herinneringen waren reden om dit jaar eens op zoek te gaan naar deze fraaie maar kleine vlindersoorten. Naar aanleiding van een foto op het internet reis ik, na informatie te hebben ingewonnen bij de fotografe, naar Zeeland, op zoek naar de wolfsmelkwespvlinder (Chamaesphecia tenthrediniformis). Ze had me precies uitgelegd, waar ik de planten vinden kon en inderdaad: na een halfuurtje rondstruinen zie ik de eerste vlinder. De rupsen van deze soort leven in de stengels van de waardplant en ze verraden zich door de slechte toestand ervan. Op dit moment heeft het geen zin om naar de rupsen te gaan zoeken, want als de vlinders vliegen zijn die er niet. Dit geldt overigens niet altijd: de meeste glas- en wespvlinders, die in houtige stengels leven, doen er drie a vier seizoenen over om volwassen te worden. Dit komt door de lage voedingswaarde van de maaltijd. Het is op het moment suprème schitterend weer: blauwe lucht en een hoge temperatuur. Dat maakt de vlinders druk en vliegerig. Als ik kniel om een foto te maken, stopt er een auto en de bestuurder loopt op me af. Nieuwsgierig komt hij dichterbij en ik gebaar hem op afstand te blijven. Na de sluiterklik vraagt hij wat ik aan het doen ben. Als ik het hem vertel, dan zegt hij: "Na, dat benne geen vlinders, dat benne wespe!" Het lijkt me weinig zinvol hem van gedachten te doen veranderen. Het verklaart wel, waarom er zo weinig van deze soorten bekend is. Ze lijken helemaal niet op vlinders.