En dan: wat is natuur nog in dit land?'Met die regel uit het gedicht van J.C. Bloem begint dit boek. Om eigenlijk al meteen op de volgende bladzijde het antwoord te verklappen: de biodiversiteit in ons land is opmerkelijk hoog. Hier krabben de meeste vlinderaars eens achter hun oren, want Nederland ervaren we niet als een land met een hoge vlinderdiversiteit. Het boek is duidelijk geschreven met een plantensociologische achtergrond. Niet voor niets is Joop Schaminée hoofdauteur van 'De vegetatie van Nederland' en nog tal van andere boeken. Dat lijkt zware kost, maar omdat het boek zo goed geschreven is, leest het als een trein. En gaandeweg het boek wordt je zelfs een beetje trots op Nederland, al is dat nu helaas een beladen term geworden. Want ons land heeft (of moet ik zeggen had) veel te bieden aan natuur. Per regio worden de belangrijkste ecosystemen met hun belangrijke soorten beschreven. Ook vlinders komen daarbij af en toe aan bod. Maar de hoofdmoot bestaat toch wel uit planten en dan vooral vegetatietypen. Maar dat is nu eenmaal wel de basis voor onze vlinders. Erg leuk vind ik de kaartjes met hetzelfde gebied rond 1950 en nu. Bijna onvoorstelbaar wat er veranderd is. En het maakt meteen inzichtelijk waarom we zoveel vlinders zijn kwijtgeraakt. Want dat is natuurlijk wel waar: waar vegetaties en planten zich vaak in natuurgebieden nog jaren kunnen handhaven op kleine oppervlaktes, is het voor vlinders veel vlugger voorbij. Een stukje van 20 bij 20 meter is simpelweg te klein, wij hebben meer nodig. En zo vinden de auteurs nog overal voorbeelden van onze prachtige natuur, maar het is wel een versie die meestal zonder de karakteristieke dagvlinders is: Nederland mag dan nog wel een opmerkelijk hoge biodiversiteit hebben, met de dagvlinderdiversiteit is het droevig gesteld. Dan toch maar naar het buitenland...
Additional Metadata | |
---|---|
Vlinders | |
CC BY-NC 4.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel") | |
Organisation | De Vlinderstichting |
Chris van Swaay, & Theo Verstrael. (2011). Boeken. Vlinders, 26(4), 29–30. |