Wanneer men de oppervlakte van onzen aardbol gadeslaat, dan bemerkt men dat zij groote oneffenheden bezit, hooge bergen en diepe dalen, welke laatste, met water gevuld, zee heeten. Tot voor korten tijd meende men nog algemeen, dat de hoogte der bergen meer bedroeg dan de diepte der zee; doch zorgvuldig in het werk gestelde peilingen hebben het tegendeel aangetoond. Reeds had Kapitein uoss op zijne gedenkwaardige Zuidpool-reis in den Atlantischen Oceaan op 51°3’ Z. B. en 23°14’ W. L. (van Greenwich) met eene lijn van 4600 vademen of 8414 Ned. ellen geen grond gepeild. Onlangs nu heeft Kapitein Denham aan de Royal Society te Londen berigt gegeven van eene nog veel diepere peiling, waarbij echter de bodem der zee bereikt is. Zij geschiedde op 36°49’ Z. B. en 37°6’ W. L., derhalve mede in den Atlantischen Oceaan, ongeveer op een derde van den afstand, die de kust van Zuid-Amerika scheidt van de Kaap de Goede Hoop. Het nederlaten van het dieplood duurde niet minder dan 9 uren en 25 minuten, en toen had het de verbazende diepte bereikt van 7706 Eng. vademen, dat is 44910 R, voeten of 14093 Ned. ellen. De hoogste bergtoppen der aarde vindt men in het Himalayagebergte. Vroeger werd de Dhawalagiri, die zich 8556 ellen boven de zeeoppervlakte verheft, voor den hoogsten dier bergen gehouden. Doch latere opmetingen hebben doen zien, dat een andere berg uit hetzelfde gebergte nog iets hooger is. Het is de Hintschinginca — door anderen ook Kinchin-Jungo gespeld — wiens kruin reikt tot 8587 ellen boven de zee, dus nog 31 ellen hooger dan de Dhawalagiri.