E. A. Rossmässler berigt in zijne Reise-Erinnerungen aus Spanien, Ir. Bd. S. l. u.s.w. aangaande de Spaansche Esparto-vlakten en het daarop groeijende Espartogras het volgende. “In den vroegen morgen van den 29 April 1853, verlieten wij de Venta de las Vertientes. Na een rid van verscheidene uren door het altijd gelijke, en toch voor den opmerkzamen beschouwer altijd afwisselende bergland, leerde ik de eerste echte Esparto-vlakte kennen. Zoo ver het oog reikte, totdat het uitzigt stuitte aan den gewonen, door Sierras (bergketenen) gevormden achtergrond, zag het niet dan eene witgrijze vlakte, die in de nabijheid met afzonderlijke, doch evenwel tamelijk digt bij elkander staande Espartobosjes bedekt was, maar in de verte, door het schijnbaar zamenvloeijen dier bundels op verwijderden afstand, eene bruin groene, grijsachtig glinsterende tint verkreeg. Ofschoon de Esparto, Macrochloa tenacissma , eene grassoort is, zoo vormt hij toch geene digtbegroeide zoden. Integendeel staan zijne omstreeks een à twee voet doormeter bezittende bosjes op zich zelve, en wel altijd op kleine verhevenheden van den grond. De buitenste doode en omgekromde bladen maken een grijzen met stof en slijk bedekten krans uit, terwijl de levende bladen, die in dezen tijd des jaars die van het vorige jaar waren, wel niet stijf, maar evenwel slechts üaauw gebogen regt opstaan en ongeveer ééne el lang zijn.