Onlangs was men te Parijs in den tuin der Tuileriën bezig, de groote kuipen te herstellen, waarin de oranjeboomen staan. Bij die gelegenheid bleek het, uit eenige te voorschijn komende opschriften, dat deze hoornen eenen buitengewoon hoogen ouderdom hebben. Verscheidene zijn bij de zevenhonderd jaren en de jongste minstens driehonderd jaren oud. Alle twintig jaren wordt in iedere kuip de aarde door andere vervangen. In de eerste drie jaren na deze verpoting kwijnen de hoornen wel is waar eenigzins, doch weldra erlangen zij weder versche krachten, en bloeijen zij des te rijkelijker. Men meent, dat het vooral aan deze tijdelijke verwisseling des bodems moet worden toegeschreven, dat zij eenen zoo hoogen ouderdom bereikt hebben. ( Bolan. Zeit. 1852. s. 24.)