Een pas uitgekomen nommer van zeker Nederlandsch tijdschrift 1) bevat onder den titel: Is het scheppingsverhaal, Gen. I, in strijd met de natuurkunde? een opstel, vol van, ten zachtste genomen, allervreemdste beweringen en wonderlijke uitdrukkingen. Na eene inleiding, waarin de schrijver doorgaans blijft op wat zijn eigen terrein schijnt te zijn, behalve wanneer hij het voor het minst nog lang niet vastgestelde feit verkondigt, “dat de delfstoffen zich” nog altijd “vormen,” komt hij tot zijn eigenlijk onderwerp en geeft zijne lezers eene schets van eene wordingstheorie der planeten, schijnbaar naar Laplace. Wij schrijven die hier letterlijk over, ons alleen hier en daar een uitroepingsteeken of iets dergelijks in parenthesis en het onderstreepen van sommige uitdrukkingen veroorlovende.