Sedert 1854 is herhaaldelijk sprake geweest van een nieuwen zijdeworm, de Bombyx cynthia, die sedert lang in Indië gekweekt wordt, waar zijne zijde van algemeen gebruik is. Uit Indië eerst overgebragt naar Malta, van daar naar Toscane en daarop naar Frankrijk, heeft deze zijdeworm zich reeds zoodanig vermenigvuldigd, dat de fransche Société d’Acclimatation er ook reeds Algerië en Brazilië van heeft kunnen voorzien. Het volgende feit kan een denkbeeld geven van de snelheid dier vermenigvuldiging. De heer vallee, beambte aan het Museum van natuurlijke historie te Parijs, zond in den loop eener maand 25,000 eijeren naar de verschillende plaatsen in en buiten Frankrijk; beschikbaar bleven toen nog 2000 cocons on ongeveer even zoo vele wormen, die, reeds zeer gevorderd in hunne ontwikkeling, binnen weinige weken in staat zullen zijn om zich op nieuw voort te planten. Deze alle nu zijn afkomstig, sedert de maand Januarij 1857, van slechts drie paren! (Mededeeling van is. geoffroy-saint-hilaire, in de zitting der fransche Akademie van den 19 October j.l.) Hetgeen dezen zijdeworm echter inzonderheid belangrijk maakt, welligt ook voor ons Nederlanders, is, dat hij op noordelijker breedten, dan de gewone zijdeworm (Bombyx mori) met goed gevolg kan gekweekt worden. Zijn voedsel in zijn oorspronkelijk vaderland bestaat wel is waar in de bladeren van den zoogenaamden wonderboom ( Ricinus communis), welker cultuur hier te lande geenen goeden uitslag belooft, maar reeds hebben verscheidene proeven geleerd, dat de Bombyx cynthia zich ook zeer goed met de bladeren van andere planten voeden kan, die in ons vaderland reeds in het groot gekweekt worden. Als zoodanig worden genoemd die van de gewone Latuw of kropsalade, van Wilgenboomen, maar vooral die van Cichorei (Cichorium intybus) en van den Wevers-kaardebol (Dipsacus fullonum). De laatstgenoemde plant schijnt tot hiertoe nog de beste uitkomsten gegeven te hebben.