Schelpen en hoorns zijn reeds van oudsher voorwerpen geweest, waarop sommige meuschen een grooten prijs stelden , on waarvoor zij zelfs somtijds ontberingen verdroegen. Maar geen wonder ook; welk eene verscheidenheid van vormen, wat zonderlinge uitsteeksels, welk eene onbegrensde kleurenpracht, waarmede de natuur de tallooze soorten uitdoschte! En hoe zeldzamer sommigen gevonden worden, des te meer schijnen zij de begeerlijkheid van den verzamelaar te prikkelen, gelijk wij ook weten, dat dit in der tijd met de liefhebbers van tulpen zoo geweest is. Zoo wordt de schoone en zeldzame Carinaria vitrea, uit de Indische zee, nog altijd door rijke verzamelaars met 500 tot 600 guldens betaald. Vroeger betaalde men gaarne 100 louis d’or voor eene Scalaria preciosa, en de Gypraea aurora, welke de Nieuw- Zeelandsche opperhoofden als het teeken hunner waardigheid om den hals dragen, kost nog tegenwoordig 500 gulden. Sommige voluten, vooral Volute queue de pâon, en Volute couronnée, harpen, zoo als Harpa nobilis, marginellen en anderen, worden ook met veel geld betaald. Maar ook de tweekleppige schelpen zijn niet minder fraai gekleurd en zonderling van gedaante dan de eenkleppigen; zij spelen eene niet minder groote rol in de kabinetten van schelpen en hoorns, en worden door de liefhebbers niet minder gezocht. Tot de schoonste en duurste soorten belmoren de spondylen, welke do tropische wateren bewonen , zich als oesters aan de rotsen hechten, en, oven als deze, gegeten worden, hoefeer zij lang zoo goed van smaak niet zijn. Zij onderscheiden zich door levendige kleuren , maar vooral ook door de lange doornen of stekels waarmede die schelpen bedekt zijn; zij heeten daarom ook wel stekeloesters (huitres épineuses).