Rondom Santa Cruz op Teneriffe ziet men een allerzonderlingst gewas, dat dikwijls in groote groepen van kantige zuilen op de rotsen voorkomt; het is de Euphorbia canariënsis (el Cardon der Spanjaarden); het schijnt ter naauwernood eene plant te zijn; immers, in de plaats van bladen, heeft het langs de kanten telkens twee kleine, benedenwaarts gebogene doornen, die de plaats van een blad bekleeden; de takken, die zonder eenige regelmaat uit de oksels dier doornen ontspringen, zijn vier- of ook dikwijls vijfkantig, zij strekken zich een weinig, niet meer dan noodig is, zywaarts uit en gaan dan kaarsregt naar boven. Eene oude plant vormt aldus, terwijl hare takken zich steeds op nieuw verdeden, eene ondoordringbare groep van tot 16 voet hooge, meer dan armdikke zuilen. Daar de eerste takken reeds digt boven den grond te voorschijn komen, is de eigenlijke hoofdstam daarbij niet moer te onderkennen; de takken toch dalen eerst naar den grond en gaan dan regt als kaarsen naar boven. Er zijn dorgelijke groepen, die twintig voet in diameter hebben. — De jonge plant is eene regte, kantige zuil, maar na eenige jaren begint zij zich te vertakken en krijgt dan met hare regt-opgaande, den hoofdstam omgovende takken al het aanzien van een kerkkandelaar met kaarsen (candelabre). Daar de Euphorbia canariensis langzaam schijnt te groeijen, mag men vooronderstellen, dat dergelijke groote exemplaren , als waarvan boven is gesproken, eenen aanmerkelijken ouderdom bezitten. De wortelen, die alle uit den penwortel ontspringen, zijn met eene dikke, bruine, afbladerende kurklaag bekleed; zij vertakken zich naar alle zijden en kunnen bij groote exemplaren tot op eene lengte van 50 voet vervolgd worden. De roode, onaanzienlijke bloemen komen in April en Mei, aan de toppen der takken, uit de oksels der doornen te voorschijn; zij staan drie aan drie bij elkander, de middelste bloem bezit alléén meeldraden, maar de zijdelingsche hebben in het midden een vruchtbeginsel, dat door een groot aantal meeldraden omgeven wordt. De vruchten worden in Augustus rijp en laten hare kogelronde zaden vallen; deze ontkiemen reeds na den eersten herfstregen. Wanneer men de plant ergens verwondt, komt er een dik en wit melksap in groote hoeveelheid uit de wond te voorschijn. Men kan gemakkelijk uit ééne insnijding binnen vijf minuten tijds een theekopje vol van dit scherp en giftig, door de inboorlingen overmatig gevreesd sap inzamelen. Het stolt spoedig en bevat veel was, welligt ook hars, maar geen kaoetschoek; het droogt aan de lucht tot eene witte, brooze massa in, die het Euphorbium onzer apotheken levert. De melksapvaten, waaruit dit sap ontspringt, bestaan uit sterk verdikte, meermalen vertakte buizen, welke echter niet, zooals b. v. bij Carica Papaya, een te zamen hangend geheel uitmaken; de veerkrachtige gesteldheid hunner wanden verklaart het snel te voorschijn springen van het sap (zoo als dat ook bij onze inlandsche en in de tuinen gekweekte Wolfsmelksoorten algemeen wordt opgemerkt.)