Dit Amerikaansche gedrocht (Cephaloptera Vampiros) behoort tot de familie der Roggen en komt in menigte aan de kusten van Zuid-Karolina voor, maar wordt daar slechts door diegenen gevangen, welke aan eene gevaarlijke jagt een vermaak vinden. Een gewone visch van deze soort ziet er ongeveer op de volgende wijze uit. Het ligchaam is tien voet lang, de staart zes, de geheele breedte zeventien, en de dikte des ligchaams drie tot vier voet; de kleur van boven blaauw-zwart, beneden gewolkt-wit; de staart slank (zoo wat op de manier van een koestaart) met een getanden kam; de rugvin bevindt zich vlak boven de basis van den staart; de tanden zijn gewoonlijk klein — geplaatst op zeven tot acht rijen in de benedenkaak, terwijl die in de bovenkaak bijkans onzigtbaar zijn; de oogen zijn zeer ver uitpuilende en ongeveer vier voet van elkander verwijderd; het geheele ligchaam is zeer buigzaam en het meest in het oog vallende daaraan is een paar hoorns of voelers, die, in de nabijheid der oogen, te voorschijn springen en drie tot vier voet lang zijn.