In den zomer van het jaar 1858 heeft de heer LAMONT eenen togt naar het in vele opzigten belangrijke Spitsbergen gedaan. Hoewel dit eiland door vele wetenschappelijke reizigers in de laatste jaren, vooral met geologische oogmerken, bezocht is, rekenen wij toch den lezers van dit tijdschrift geen ondienst te doen door hun het berigt mede te deelen, hetwelk LAMONT van zijn onderzoek in het geologisch gezelschap te Londen den 15 Junij jl. heeft gegeven. Met zijn jagt in Spitsbergen aangekomen, ging hij het Stour-Fiord op, hetwelk naar zijne meening geen inham, maar een sund is, die het geheele eiland in tweeën deelt. De eerste dertig zeemijlen der kust, langs welke hij dit Fiord opvoer, bestonden bijna alleen uit de steile hellingen van twee of drie groote gletschers. Het water was ondiep; zelden bereikte het eene diepte van zestien vademen. Zoo schijnt het rondom geheel Spitsbergen te zijn, waarom ook ijsbergen van zeer grooten omvang zich daar niet kunnen vormen. De gestalte der kusten is zoo, dat zich eerst een vlak slijkerig strand van eene halve tot drie mijlen in de breedte uitbreidt, dat van twaalf tot achttien duim diep hard gevroren of met ijs bedekt is. Dit strand wordt van slijkerige waterloopen doorsneden en is met saxifragen, mos- en vlechtsoorten bewassen, welke den rendieren tot voedsel dienen.