Het is bekend, dat de sprinkhanen soms in ongeloofelijk groote menigte in het zuidoosten van Europa te voorschijn komen en de grootste verwoestingen aanrigten; maar zelden heeft men ze in zulk eene menigte daar bijeen gezien als in de jaren 1859 en 1860, waarom wij, om althans eenig denkbeeld te geven van dit zonderling en opmerkelijk natuurverschijnsel, het volgende willen mededeelen, zooals wij dit vonden opgeteekend in het Duitsche Tijdschrift die Natur, Januarij 1862, van dr. OTTO ULE en dr. KARL MÜLLER. Digte zwermen sprinkhanen stortten zich uit Turkije en de Donauvorstendommen over Bessarabië en Nieuw-Rusland uit. In Bessarabië alleen bedekten in 1859 deze dieren met hunne eijeren eene oppervlakte van 128,000 Pruissische morgens ¹) en in de Chersonsche en Taurische gouvernementen was deze oppervlakte nog tweemaal grooter. Geene maatregelen werden in Bessarabië, vooral in de kreits van Chotin, onbeproefd gelaten om dit kwaad te beteugelen. Men groef den bodem om, verzamelde en verbrandde de eijeren, liet in het voorjaar den losgeploegden akker door paarden en runderen vasttrappen. Maar alles te vergeefs. De hoeveelheid was te groot. Niet ver van Chotin werden op eene oppervlakte van 7700 morgens niet minder dan 4425 Pruissische schepels 2) sprinkhaneneijeren opgezameld. Toen de eijeren in Mei 1860 uitkwamen, meende men door opegging van den grond en andere middelen het kwaad reeds te boven te zijn, toen men vernam, dat groote scharen van dit ongedierte van het Chersonsche gouvernement in aantogt waren. Men zag ze twee dagen lang in eene laag van 7—8 (oude) duimen dik over eene breedte van 1 1/4 Duitsche mijl over den Dniester zwemmen en zich verspreiden over de lage streken aan den regteroever dier rivier.