Dit sieraad onzer tuinen en buitenplaatsen wordt bij vele schrijvers opgegeven als uit Noord-Amerika herkomstig, maar komt hier en daar in het Thuringenwoud en ook wel elders in Duitschland in het wild voor. Hij verschilt ook inderdaad niet veel van den gewonen beuk; want als men de zaden van den zwarten of, zoo als men ook wel zegt, van den bruinen beuk uitzaait, zullen er onder de zaailingen meest altoos eenige zijn van den zwarten en eenige van den gewonen beuk. De kleur alleen maakt geen gewigtig verschil in het plantenrijk uit, en men vindt dikwijls beuken, die bleek-paarsch gekleurd zijn on alzoo eenigermate den overgang van den zwarten tot den gewonen beuk uitmaken. Maar wat bij den zwarten beuk bijzonder is, is hetgeen gebleken is uit onderzoekingen van JäGER, geplaatst in de Gartenflora en in la Belgique horticole VIII, p. 120—121, dat namelijk bij dezen boom de jongste houtlagen of het zoogenaamde spint, dat naar zijne bleeke of, bij sommige boomen, geheel witachtige kleur den naam gekregen heeft van alburnum (van albus, wit) en de binnenbast (liber ¹)), geheel donkerrood gekleurd zijn, bleeker in het voorjaar, bijna violet in het najaar. De donkerste kleur is die van de buitenste of jongstgevormde spintlaag, die het naast bij den bast is, terwijl de kleur naar het oudere hout toe al bleeker en bleeker wordt. Oud hout van den zwarten beuk heeft dezelfde kleur als dat van den gewonen beuk. Op een zwarten beukenstam van 16—20 N. duimen dikte heeft de gekleurde kring door elkander eene breedte van 10—14 N. strepen.