De kersen zijn, zoo als men weet, door den Romeinschen veldheer LUCULLUS uit Klein-Azië naar Italië overgebragt en vandaar verder in Europa bekend geworden. Volgens DIERBACH ( Botanische Zeitung 1831, 2, p. 770—779) waren do kersen in Engeland reeds bekend 120 jaron na LUCULLUS. Velen meenen, dat de door dezen veldheer bekend geworden soort de zure kers of morel zoude zijn. Volgens een berigt echter van den bekenden kruidkundige dr. KOCH, die op zijne tweede reis door het oosten de zaak grondig onderzocht heeft (Agronomische Zeitung, 1861, p. 304), schijnt de door LUCULLUS overgebragte niet de zure, maar de zoete kers te zijn (Prunus avium), welke in de lage dalen aan de noordkust van Klein-Azië, in het bijzonder in de nabijheid van Kerasunt en oostolijk van deze stad tot aan den mond der rivier Tschoruk, veel gekweekt wordt en in die gansche streek nog altoos kiras heet, waarvan ons Nederlandsche kers en welligt ook de naam van de genoemde stad Kerasunt af te leiden zijn. Men vindt zeer groote stammen van deze daar gekweekte boomen. Ook in Armenië heet de kers nog heden ten dage keras. Wat de benaming meikersen aangaat, welke aan de in Nederland meest algemeene soort gegeven wordt, doch welke vruchten hier te lande bijna nooit in die maand tot rijpheid komen, zoo laat zich die benaming zeer gemakkelijk verklaren, 1° uit de omstandigheid, dat de kersen in Italië het eerst ingevoerd zijn en wij ze uit zuidelijk Europa ontvangen hebben, waar de benaming meikersen moer gepast is; onder anderen nog in 1857 kwamen te Weenen de eerste kersen op den 18 Mei ter markt ¹); 2° uit het verschil van tijdrekening. Op 31 Mei, oude stijl, was het reeds werkelijk 10 Junij. Thans is het verschil nog iets grooter. Eerst in de 17e eeuw is men in ons land begonnen den nieuwen stijl te gebruiken; doch toen waren de kersen hier reeds sinds lang bekend en hadden toen zeker ook reeds den naam van meikersen verkregen.