Elke afdeeling der wetenschap kan voorbeelden aanwijzen van ontdekingen , waardoor zaken aan het licht zijn gekomen , van welke men vroeger niet droomde of wier bestaan zelfs geloochend werd op grond van negative bewijzen, in welke laatste men te vaak uit eene zekere traagheid berust, en waarop men dan te gereed is eene soort van wetenschappelijke orthodoxie te bouwen, — liever dan zijn oordeel op te schorten en de moeite te nemen van een nieuw onderzoek. Maar op geen veld der wetenschap hebben oude opvattingen waarschijnlijk eene meer volkoraeno omwenteling ondergaan, dan op dat van de zoologie der zee , voor zoo ver aangaat het leerstuk van de grootste diepte, waarop dieren in de zee kunnen leven. Men nam aan, dat het leven in de zee snel afnam naar evenredigheid van de toenemende diepte, en dat onze dieplooden zeer spoedig aankwamen in eene streek, waarin geen zonnestraal doordrong, maar waar de wereld der wateren voor eeuwen in onafgebrokene stilte en duisternis rustte. Er bestond evenwel weinig grond voor de volstrektheid, die men aan deze opinie, als aan een vaststaand dogma, toekende, want, gelijk dr. WALLICH in zijn werk : The North Atlantic Sea Bed (London 1862) herinnert, verhaalde reeds in 1819 sir JOHN ROSS, dat hij in de Baffinsbaai verschillende »zeewormen” en andere dieren had opgehaald uit diepten, grooter dan die, op welke men het er voor houdt dat alleen dierlijk leven bestaan kan; en nagenoeg dertien jaren later gaf ook sir JAMES ROSS berigt van levende dieren uit zeer groote diepten in de zuidpoolzeeën opgehaald. Maar deze gewigtige ontdekingen trokken de aandacht niet tot zich. Om te doen zien, welke de redenering is van uitstekende mannen over dit onderwerp, haalt WALLICH een geölogisch leerboek van PAGE (Advanced Text Book of Geology) aan, waarin wij vinden, dat »volgens proeven, water op eene diepte van 1000 voet, een driehonderd veertigste van zijn volume wordt zamengedrukt, en dat wij, deze zamendrukking in aanmerking nemende, weten, dat op groote diepten met geene mogelijkheid dierlijk of plantaardig leven bestaan kan.” Indien hier geschreven was: wij gissen, in plaats van wij weten, dan zou dit eene meer juiste voorstelling geven van den aard eener conclusie, waartoe de natuurkenners bij onderling goedvinden gekomen zijn, zonder zich veel moeite te geven om te onderzoeken wat inderdaad waarheid is. Zoo vindt men ook elders de bewering, dat op driehonderd vademen diepte geen leven meer bestaat, — waarbij men dan de achthonderd vademen diepte, waaruit sir JOHN ROSS een Caput Medusae ophaalde, eenvoudig ignoreert.