Afrika blijft steeds het land, hetwelk in zijn binnenste nog altijd een ruim veld aanbiedt om belangrijke ontdekkingen aan het licht te brengen. Met hoeveel moed en volharding het in de laatste tientallen jaren ook door wetenschappelijk gevormde mannen in alle rigtingen doorkruist mag zijn, er blijven nog altijd streken van groote uitgebreidheid over, die met een digten sluijer zijn bedekt. Maar het is, alsof juist die geheimzinnigheid, waarin Afrika’s binnenland gehuld ligt, voor den onderzoekenden geest een des te sterker prikkel is om vele bekwame en ondernemende mannen derwaarts te drijven. Er gaat dan ook geen jaar voorbij , waarin niet sommige tot hiertoe duistere punten uit de land- en volkenkunde van dat werelddeel in een helder licht treden. Sedert 1848 was het ontzaggelijke berggevaarte van den Kilimandscharo bekend geworden, De Duitsche zendeling REBMANN ondernam m Mei van dat jaar van zijne zendingspost Rabbai Mpia bij Mombas zijne eerste reis naar Dschagga, welks bergen hij den 11 Mei bereikte. Des morgens om 10 uur trof het hem, dat de top van een dezer bergen met eene witte wolk, die een zeer eigenaardig aanzien had, bedekt was. Toen hij zijnen gids vroeg, wat dit mogt zijn, kreeg hij tot antwoord: »koude”, en spoedig werd hij er van overtuigd, dat die witte wolk niets anders was dan sneeuw. Later vernam REBMANN, dat zijn gids, een Suaheli van de kust, die witte massa’s voor zilver had gehouden. Hij was loos genoeg om van dit vooroordeel gebruik te maken, door eenige lieden uit Dschagga te huren, die den berg beklimmen en hem zooveel zilver zouden medebrengen, als zij maar konden dragen. Natuurlijk kwamen zij met geen zilver, maar met water terug. REBMANN merkt op, dat hem nu al die zonderlinge verhalen van een ontoegankelijken goud- en zilverberg in het binnenland, welke bij de bewoners der kustlanden in omloop zijn , ten volle verklaard zijn geworden.