Opmerkelijk is het, dat men liet over de ware oorzaak van de jaarlijksche overstrooming des Nijls nog niet eens is geworden. De laatste theorie, die daarvan te berde is gebragt, is in 1859 door MURCHISON voorgesteld geworden. MURCHISON houdt het door kapitein SPEKE ontdekte meer Nyanza, welks zuidelijkste grens op 2° 30' Z. Br. en 33° 30' O. L. ligt, en dat, gelijk de inboorlingen verzekeren, zich 300 mijlen ver noordwaarts zou uitstrekken, voor de eigenlijke bron van den Nijl, en de overvloedige ontlasting van water uit dit meer, gedurende den regentijd, zou de oorzaak zijn van de jaarlijksche overstrooming dier rivier. De heer w. FERREL , van Cambridge in Massachusets, brengt tegen deze theorie in, dat, volgens kapit. SPEKE, het regensaizoen een weinig bezuiden het meer Nyanza van November tot Maart plaats grijpt, en dat dit saizoen dus ter plaatse van het meer zelf ook omstreeks dien tijd heerschen moet. Daarentegen begint het water in het laagste gedeelte des Nijls eerst in het laatst van Junij te rijzen. Dat echter het water omstreeks zeven maanden werk zou hebben om van het ongeveer 4000 voet boven de oppervlakte der zee gelegen meer het laagste gedeelte des Nijls te bereiken, en dus nog minder dan ééne mijl per uur zou afleggen, is, in aanmerking genomen wat men van de snelheid van den loop des waters in andere rivieren weet, volstrekt niet aan te nemen.